Hoogbegaafd
Dyslectici |
Ik heb heel veel boeken gelezen, heel het internet af gezocht, als u dit hier onder gelezen heb dan bent u in groten lijnen al aardig op de hoogten
over (het probleem) hoogbegaafdheid.
Elke gave houdt een gevaar in. Wij zijn verplicht elke gave tot uitdrukking te brengen. En als de expressie van die gave wordt geblokkeerd, vervormd of zelfs maar
verwaarloosd, keert de gave zich tegen ons en lijden we schade.’
Woord vooraf
Wie meende dat hoogbegaafdheid een zegen was, heeft het verkeerd voor. Hoogbegaafdheid is een handicap. In een maatschappij waar de meerderheid
relatief tot de hoogbegaafden minderbegaafd is, is het noodzakelijk de hoogbegaafde die in het ongelijk wordt gesteld.
Het is de meerderheid die de publieke opinie vormt, het is de meerderheid die beslist over de wetgeving: de democratie is immers niets anders dan de
tirannie van die meerderheid, en derhalve van de middelmatigheid. De hoogbegaafde is steeds de dupe. Hoogoriginele en waardevolle inzichten worden
weg gebonjourd in de discussies, en vervangen door vooroordelen, oppervlakkige dogma's en taboes. Voor promotie in de geledingen van de staat en
van de industrie komen alleen diegenen in aanmerking die best passen in de kaders die zij moeten
opvullen, en dat zijn nu eenmaal niet de hoogbegaafden.
Hoogbegaafden worden veelal beoordeeld door minderbegaafden, en deze laatsten zijn de mening toegedaan dat zowel het oordeel als het gedrag van
hoogbegaafden niet beantwoorden aan de gewone normen, of aan de normen die minderbegaafden passend en noodzakelijk achten.
Voor vele hoogbegaafden begint de miserie al vanaf de prilste jeugd. Meestal kunnen ze al lezen en schrijven vóór ze naar school gaan.
En dan worden ze veroordeeld, om in het gezelschap van minderbegaafden en minderontwikkelden opnieuw te gaan leren wat zij allang kennen.
Zij worden gedwongen hun vriendjes te vinden bij kinderen die geen interesse hebben voor meer geëvolueerde onderwerpen.
Zij voelen zich soms niet goed op hun plaats in de cohorte van de middelmatigen. Sommigen isoleren zich dan.
Anderen worden gemeden en zoeken dan aansluiting bij ouderen, indien dat mogelijk is.
Meestal zijn ze er zich helemaal niet van bewust welke de oorzaak is van een relatieve eenzaamheid, van een zeker gevoel van er niet bij te horen,
van een gevoel zelfs minderwaardig te zijn en niet mee te kunnen met het sociale leven. Zij zitten niet op dezelfde golflengte, en zij zijn blij als zij toevallig
stoten op een aangepaste toehoorder, iemand die hen begrijpt, geïnteresseerd is in dezelfde dingen en vooral op dezelfde wijze de werkelijkheid benadert.
Door de systematische ontmoediging van hoogbegaafden gaat veel talent verloren en zo komt het dat de meest verantwoordelijke posten toevertrouwd
worden aan minderbegaafden. Dit verwekt een langzame verloedering van alle mechanismen van de staat, van het gerecht, van de administratie.
Scholen en universiteiten worden broedplaatsen voor middelmatigheid en conformisme. De ingewikkelde problemen, die ontstaan in een moderne
maatschappij en vooral in een maatschappij, die geregeerd wordt door minderwaardige beginselen, kunnen niet meer adequaat opgelost worden,
en die toestand brengt chaotische situaties voort.
Hoogbegaafden zijn een zeldzame rijkdom voor een land. In plaats van ze te elimineren dient men ze te cultiveren.
Bij de studie van de hoogbegaafdheid (hopelijk niet uitgevoerd door minderbegaafden) komen talrijke problemen aan de oppervlakte.
Over een juiste bepaling van de hoogbegaafdheid zijn de experts het niet eens, sommigen willen alleen cognitieve hoogbegaafdheid in aanmerking nemen,
anderen een veel ruimere gamma van begaafdheden, zoals talent voor kunst, muziek, en dgl. Voor weer anderen moet men de cognitieve
hoogbegaafdheid
uitbreiden met creativiteit, mogelijkheid om originele oplossingen te vinden en nieuwe aspecten van een probleem te behandelen,
gepaard aan intellectueel dynamisme en soepelheid.
Sommigen beperken het aantal van diegenen die in aanmerking komen tot 1% van de populatie, anderen tot 5% of 10%, sommigen zelfs tot 20% of meer.
Dat is duidelijk een misvatting. Echte hoogbegaafdheid is zeldzaam. En men moet onderscheid maken tussen de adequate zorg voor begaafden en
meerbegaafden (20% van de populatie) en de erkenning van de echte hoogbegaafdheid (maximaal 1-2% van de populatie).
Een tweede probleem is het opsporen van een hoogbegaafde; een probleem dat moeilijker wordt naarmate het kind jonger is.
Want het is belangrijk een hoogbegaafde reeds van in de wieg te herkennen, omdat men dan onmiddellijk weet welke moeilijkheden te verwachten zijn,
hoe men het gedrag van het kind moet interpreteren en erop inspelen, hoe het kind begeleiden in zijn verdere ontwikkeling om die te optimaliseren.
Want dat is het derde probleem: een hoogbegaafde moet deskundig begeleid worden, wil men hem een harmonische ontwikkeling waarborgen.
Het is niet vanzelfsprekend dat een hoogbegaafd kind beter presteert en harmonischer opgroeit dan zijn leeftijdgenoten.
Integendeel, de uitzonderingspositie van een hoogbegaafde beïnvloedt zijn hele psyche, zijn zelfbeeld en ook zijn imago voor de anderen.
Hij is daarin niet anders dan om het even welke gehandicapte. Niet alleen zijn sociale positie, maar ook zijn intellectuele standing kan
positief of negatief gericht worden. Veel hangt hier af van het milieu dat een hoogbegaafde omringt. Is dat sympathiek, begrijpend en bevorderend,
dan wordt de kans groot dat een hoogbegaafd kind de beloften van zijn jeugd inlost. Is het vernederend, afstotend, belemmerend,
dan kan veelal zelfs een hoogbegaafd kind niet veel anders dan blijvend vegeteren in een sfeer van mislukking.
Een vierde probleem is het feit dat de meeste echte hoogbegaafden volledig onwetend en onbewust zijn. Zij kennen hun mogelijkheden niet.
Zij zien zich zelf met de ogen van hun omgeving, als min of meer oninteressante individuen, die niet meekunnen met de groep of apart zijn.
Bij sommigen dreigt een heus minderwaardigheidscomplex: in de school zijn ze middelmatig. Franklin Roosevelt, John Kennedy,
Winston Churchill, Einstein, Pasteur waren middelmatig in de examens. Werner von Braun, de raketspecialist, mislukte zelfs voor mathesis en fysica bij
het hogeschoolexamen.(1) Andere beroemdheden die slechte leerlingen waren, zijn: Bismarck, Michelangelo, Newton, Darwin, Zola, Oscar Wilde.(2)
Daartegenover staan evenwel ook uiterst vroegrijpe jonge geesten: de mathematici Abel, Euler, Gauss, Galois, de fysicus Max Planck, Norbert Wiener
die op 15 jaar afstudeerde aan de universiteit. Ook Einstein was vroegrijp, al werd hij nadien toen hij toegang vroeg tot de Polytechnische Hochschule
van Zürich geweigerd, en verkreeg hij na zijn doctoraat geen academische job.(3) Vroegtijdige originaliteit toonden ook Mozart, Beethoven,
Mendelsohn.(4)
Dergelijke feiten zijn verwarrend, omdat het zo verleidelijk is hoogbegaafdheid te verwisselen met uitstekende prestaties op school.
Zelfs als men aan die verleiding niet toegeeft, dan is er nog het gevaar, dat men hoogbegaafdheid bepaalt als een uitmuntende uitslag op de
intelligentietest. Men verwacht van een hoogbegaafd kind dat het vroeger dan zijn leeftijdgenoten rijpt, een paar jaar of meer vooruit is op de normale
intellectuele ontwikkeling, dan uitzonderlijk presteert op school, en nadien op de universiteit, maar het is een feit dat zelfs velen van die veelbelovende
leerlingen eigenlijk het niet zo uitzonderlijk ver brengen daarna.(5)
De zorg voor hoogbegaafden heeft veel geleden omdat de hoofdbekommernis het opsporen van genieën in spe was, meer nog het opfokken van
genieën door intensieve zorgen. Voor Amerika was de Spoetnikervaring zo vernederend, dat plots een sterke beweging ontstond: niet alleen kwam er een
brain-drain op gang uit Europa, maar ook een brein-jacht in het land zelf. En naarmate men begreep dat de opvoeding en de vorming een essentieel en
onmisbaar deel waren van de breincultuur, ging men niet alleen die vorming richten naar hogere breinprocessen, maar haar ook versnellen,
ontwikkelen en uitbreiden. Tenslotte kwam het er op aan de breincultuur te industrialiseren.
In Amerika gaf men er zich allengs rekenschap van dat de scholen op een te laag peil stonden om de begaafden, de meebepaalden en vooral de
hoogbegaafden fatsoenlijk op te vangen. Vandaar pogingen om tot 50% van de leerlingen te laten "profiteren" van gevorderde leergangen,
versnelde curricula, verrijkte lesroosters.
Daarbij domineert enerzijds de vrees ook maar één hoogbegaafde onterecht uit te sluiten, anderzijds de zorg om iedereen, die ook maar een teken
geeft of een symptoom vertoont van begaafdheid, te betrekken in de geboden mogelijkheden.
Tegelijk ontwikkelde men een hardnekkige weerstand tegen het afzonderen van hoogbegaafden in speciale scholen of klassen.
Dit houdt verband met het algemene gelijkheidsideaal dat vele Amerikanen zo lief is. Iedereen heeft recht op een maximale ontwikkeling,
waarom dan nog speciale afdelingen en leergangen voor hoogbegaafden? Toch waren Platoon in de Oudheid, Karel de Grote, een sultan uit de
15e eeuw door de oprichting van een paleisschool, Comenius en Jefferson, de Amerikaanse President, voorstanders van de systematische selectie
van hoogbegaafden. Terwijl de publieke opinie minder moeite heeft met bijzonder onderwijs voor minderbegaafden en mentaal gehandicapten,
toch blijft men sputteren tegen een bijzonder onderwijs voor hoogbegaafden. Men ziet dit als het vormen van een geprivilegieerde groep op kosten van
de staat. Hoogstens verdraagt men enkele aanpassingen in overigens algemeen toegankelijke scholen voor leerlingen die bijv. enkele bijzondere
leergangen willen volgen.
Het probleem van de hoogbegaafdheid wekt dus acute reacties in de publieke opinie en in de bestaande scholen. Het gaat zo ver dat op een vraag
van een onderzoeker: hoeveel hoogbegaafden er in de school aanwezig waren, een directeur antwoordde, dat er geen waren. Een aantal scholen
negeren gewoon het probleem, of doen alsof ze erom bekommerd zijn, maar doen niets.(6) Eigenlijk is dat niet verwonderlijk. Waarom zouden
minderbegaafden zich bemoeien met de problemen van de hoogbegaafden? Malicieus schreef Shaw: "Zij die het kunnen, doen het; zij die het niet
kunnen onderwijzen."
De tekortkomingen van de school en hun invloed op de prestaties worden allicht verward met de gevolgen van minderbegaafdheid, of terecht of ten
onrechte toegeschreven aan niet erkenning van hoogbegaafdheid.
Er bestaan ondertussen verenigingen van ouders van zgn. hoogbegaafde kinderen, die ijveren voor een uitzonderlijke behandeling van hun kinderen
en dat in de gewone scholen. Daartegenover staat de tendens hoogbegaafde leerlingen te verzamelen in speciale scholen. Deze loopt parallel met de
overtuiging dat hoogbegaafde leerlingen ernstige nadelen ondervinden van de behandeling die zij ondergaan in de gewone scholen, en dat deze nadelen
niet voldoende kunnen opgevangen worden door deze scholen.
Als er al veel verwarring heerst over het begrip hoogbegaafdheid zelf, over de kwalificatie van een kind als hoogbegaafd, over het nut en de noodzaak
van zulke kwalificatie, over de speciale maatregelen die nuttig en nodig zijn bij de opvoeding en het onderwijs van zulk kind, is de chaos compleet;
er is absoluut geen eensgezindheid. Daarenboven worden er vragen gesteld over de toekomst van hoogbegaafden in de maatschappij, over hun plaats
in de gemeenschap, eenmaal volwassen. Want het blijkt dat de maatschappij niet altijd zeer open staat, zeer aanmoedigend, zeer aanvaardend is voor
werkelijk hoogbegaafden.
Het fenomeen "miskend genie" ligt op ieders lippen, hoewel dit begrip eigenlijk foutief is. Juister moet men spreken van "miskend talent" en vooral
"miskende begaafdheid". Want daar ligt de oorsprong van de negatieve houding tegenover hoogbegaafdheid. Men beoordeelt de uitingen en de
tekens van deze begaafdheid als negatieve kenmerken bij het kind, of, in minder manifeste gevallen als onbelangrijk en bijkomstig.
Volgens Lombroso (1891) werden Pestalozzi, Humboldt, Newton, Balzac en Boccaccio als min of meer zwakzinnig versleten.
Anderzijds komt het voor dat minder verstandige ouders hun kind absoluut willen doen doorgaan als hoogbegaafd en dan door speciale
trainingsprogramma's uitzonderlijke prestaties verlangen van het kind. Wanneer ze opgroeien en volwassen worden verdwijnt echter het wonder
van deze wonderkinderen als sneeuw voor de zon. Een deel ervan zijn louter receptief of reproductief, ze zijn met alles bezig, en sterven vroeg.(7)
In 1978 is een onderzoek gedaan onder 120 hoogbegaafde volwassenen van 25 tot 60 jaar met een IQ van 150.
Slechts 16% hiervan had een universitaire opleiding voltooid! Hoewel dit beeld mede beïnvloed zal zijn door de sociale
omstandigheden van de na-oorlogse jaren en onwetendheid, vormde dit onderzoek een aanleiding tot het begeleiden van
hoogbegaafden. In 1979 resulteerde dit in de oprichting van een eerste begeleidingsinstituut voor hoogbegaafde kinderen.
Gesteund door hun ervaring met genoemde kinderen waagt het instituut zich aan het benoemen van een aantal kenmerken
van hoogbegaafde kinderen, met als aantekening dat niet één enkele eigenschap op zich kenmerkend voor hoogbegaafdheid
hoeft te zijn. De hoogbegaafde leerlingen zijn globaal in twee groepen te verdelen: de 'niet-lastige' leerling en de
'probleemleerling'. De 'niet-lastige' leerling heeft een sterke motivatie, is vaak perfectionistisch, ernstig en heeft een voorkeur
voor de omgang met ouderejaarsleerlingen of is docent-gericht. Ook kun je deze kinderen herkennen aan hun creativiteit; ze
hebben vaak een opvallend woordgebruik en denken productief. De vraagstellingen zijn abstract en vaak zijn deze kinderen
rekenvaardig. Meestal hebben ze een welhaast overdreven gevoel voor rechtvaardigheid, zijn gevoelig, kwetsbaar en worden
niet altijd geaccepteerd door leeftijdsgenoten. De 'probleemleerling' vertoont nogal eens clownesk gedrag. Als er op school en/of
thuis geen begrip en geen aandacht is, kunnen kinderen zich niet-begrepen gaan voelen; ze gaan zich afzonderen,
nemen een houding aan, zetten een masker op om zichzelf te kunnen 'overschreeuwen'.
Dit levert natuurlijk spanningen op die zich kunnen openbaren in agressief of onbeheerst gedrag.
Dit alles kan sterk wisselende resultaten opleveren, concentratieproblemen of zelfs desinteresse.
Vaak heeft deze leerling een slecht ontwikkeld handschrift en is er een probleem met bedplassen.
Hoogbegaafdheid, talent, genie, het zijn drie begrippen, die nogal door elkaar gebruikt worden. Maar laten we al dadelijk duidelijk stellen: vele genieën
zijn geen hoogbegaafden, zoals vele hoogbegaafden nooit als genie erkend worden. De verering en erkenning die iemand als een genie doen
beschouwen, stammen uit het publiek dat door bepaalde prestaties om zo te zeggen overdonderd wordt. Zo werd Amerika ontdekt door iemand, die
zich eigenlijk voortdurend vergiste. Columbus was een avonturier, die als genie vereerd wordt. De mathematicus Gauss integendeel was uitzonderlijk
begaafd, velen kennen hem niet eens. Einstein is meer bekend dan Max Planck, omdat zijn theorie zoveel meer het publiek verraste. Jeanne d'Arc en
Giordano Bruno hebben hun verering als genie veel meer te danken aan het feit dat ze op de brandstapel stierven. Meer nog, van het genie wordt wel
eens gezegd dat het een soort krankzinnigheid is. En inderdaad talloze door het publiek vereerde genieën waren psychopaten, schizofrenen en andere
mentaal abnormalen. De roem van het genie wordt dikwijls juist bevorderd door de vreemde, verbazingwekkende sfeer die het genie omringt en die
veelal verwekt wordt door de ziekelijke tendensen in zijn psyche. Vooral in de kunst zijn deze "genieën" talrijk. De schilder Van Gogh, de dichter
Hölderlin, de componist Schumann zijn duidelijke voorbeelden.
In dit werk zullen we dus niet spreken over genieën, over genieën in de dop en dgl. We zullen evenmin spreken over "talent".
Want talent is ontwikkelde begaafdheid. Talent veronderstelt begaafdheid. Meestal gaat het om prestatiemogelijkheden die een natuurlijke gave
veronderstellen, in een beperkt domein. Zo spreekt men van "muzikaal talent". Begaafdheid is meer algemeen. Het gaat dan in deze context om de
natuurlijke gaven, die aan de basis liggen van de intelligentie, om het algemeen peil dat zij bereiken, om het niveau waarop zij werkzaam zijn.
Hoogbegaafdheid is geen simpel concept. Dat blijkt al onmiddellijk als men bedenkt dat sommige debielen echte rekenwonderen zijn.
Qua hoogbegaafdheid heersen er dus nog wel enkele misverstanden. Laten we derhalve het begrip hoogbegaafdheid nog even verder preciseren.
Zoals we zegden wordt het begrip hoogbegaafdheid in verschillende betekenissen gebruikt. De meesten gebruiken het begrip in de zin van het aanwezig
zijn van louter specifieke begaafdheden. Zo zijn er, zoals gezegd, sommige debielen: rekenwonderen. Daarenboven zijn er diegenen die talent tonen
in: tekenen, schilderen, toneel, muziek, goochelen, circus, sport, talenkennis, techniek, geneeskunde en dgl. Meestal zijn dit louter reproductieve
activiteiten. Deze getalenteerden vinden niets nieuws uit; zij presteren, misschien op een volmaakte wijze, en brengen slechts voort wat reeds tevoren
bestond. Leraars en professoren behoren tot dit type. Zij doceren wat anderen tevoren ontdekten.
Een andere klasse van zgn. hoogbegaafden zijn degenen die bij die volmaakte reproductiviteit ook nog creativiteit tonen. Daar zijn dan de componisten,
schilders, dichters, roman schrijvers, uitvinders, grote architecten, detectives, ondernemers, financiers. Allen creëren zij nieuwe dingen.
Zij verrijken het intellectuele en zakelijke patrimonium van de gemeenschap. Dit is dan de tweede stap naar de hoogbegaafdheid.
De eerste was een goed assimilatievermogen, de tweede is dus creativiteit. Echte hoogbegaafde kinderen vertonen die originele creativiteit al zeer vroeg.
Dat geldt vooral in het domein van de muziek en de wiskunde. In de literatuur verschijnt de originaliteit eerst in het zeventiende of achttiende jaar,
bij de wetenschappers, die eerst een grondige vorming moeten ondergaan, duurt het wel tot het achtentwintigste jaar eer zij origineel werk presteren.
Toch ontwierp Fermi reeds vanaf de lagere school elektrische motoren die werkten.
In eerste benadering is hoogbegaafdheid dus een hoog niveau van vroegtijdige ontwikkeling van het intellect, gepaard aan een ontwikkelde verbeelding,
creativiteit, activiteit, energie en initiatief.
Impliciet heeft ieder een concept van hoogbegaafdheid; een model dat courant is in de gemiddelde middens in Amerika omvat drie basisconcepten: de
bekwaamheid in het probleemoplossen, verbale bekwaamheid en sociale competentie.
1. probleemoplossende behendigheid: een hoogbegaafde redeneert logisch en juist, herkent het verband tussen ideeën, ziet alle aspecten van een
probleem, heeft een open geest, antwoordt bedacht op de ideeën van anderen, weet situaties goed in te schatten, gaat naar de kern van de zaak,
interpreteert informatie nauwkeurig, neemt goede beslissingen, gaat naar de originele bronnen voor basisinformatie, stelt problemen op een optimale
wijze, is een goede bron voor ideeën, merkt impliciete onderstellingen en besluiten, luistert naar alle zijden van een argument en gaat vindingrijk om
met problemen.
2. verbale bekwaamheid: hij spreekt duidelijk en gearticuleerd, is verbaal "vloeiend", is een goede gesprekspartner, is kundig in een particulier domein,
studeert hard, leest met hoog begrip, leest over een ruim gebied, kan efficiënt met mensen om, schrijft zonder moeilijkheden, zet tijd apart voor het lezen,
beschikt over een ruime woordenschat, aanvaardt sociale normen, en probeert soms nieuwe dingen uit.
3. sociale competentie: hij aanvaardt anderen zoals ze zijn, aanvaardt vergissingen, vertoont interesse voor de hele wereld, is tijdig voor zijn afspraken,
heeft sociaal bewustzijn, denkt na vooraleer te spreken of te handelen, vertoont nieuwsgierigheid, maakt geen kapmesoordelen, is fair in het oordeel,
beoordeelt juist de relevantie van de informatie die beschikbaar is over een probleem, is gevoelig voor de noden en verlangens van anderen,
is oprecht en eerlijk tegenover zichzelf en tegenover anderen, en vertoont interesse voor zijn onmiddellijke omgeving.
Dit portret van de intelligente persoon is een compilatie van meningen en opinies, een volkse opvatting. Voor de psycholoog kunnen die
hoedanigheden maar de uiting zijn van een basisbegaafdheid, de intelligentie.
Zoals iedereen weet is het vooral na de invoering van de intelligentietests dat het begrip hoogbegaafdheid ingang heeft gevonden.
Oorspronkelijk zocht men een middel om minderbegaafde kinderen beter te identificeren en hun intelligentiegraad objectiever vast te stellen. Binet vond
een procedure die toeliet betrouwbare verschillen vast te stellen tussen de kinderen. Het werd de eerste schaal (Binet-Simon) voor de meting van de
intelligentie. In Amerika werd het initiatief overgenomen, verrijkt met een aantal andere proefjes die nuttig waren gebleken, en op grote schaal geijkt.
Daaruit ontstonden nieuwe schalen (Cattell, Stanford-Binet), opgevolgd door de Terman-schaal en daarna de beide Wechslerschalen, één voor kinderen
tot 16 jaar en één voor volwassenen vanaf 16 jaar (WISC en WAIS). Zij zijn om zo te zeggen de standaardschalen, die toelaten vergelijkbare resultaten
te bekomen. Oorspronkelijk Engels, werden ze aangepast voor andere talen zoals Nederlands en Frans.
Een intelligentietest wordt samengevat in een intelligentiequotiënt.
Dit intelligentiequotiënt is eigenlijk een verhouding tussen de zo gemeten verstandelijke leeftijd van een kind en de chronologische leeftijd.
Een I.Q. Qvan 1 of 100 betekent dat een kind precies de gemiddelde verstandelijke leeftijd haalt van zijn leeftijdgenoten. Wegens het feit dat sommige
kinderen achterstand hebben tegenover hun leeftijdgenoten en anderen integendeel voorsprong, krijgt men dus een verdeling: 3% zijn deficiënt en halen
een I.Q. kleiner dan 70; 22% zijn minderbegaafd en halen een I.Q. tussen 70 en 89; 46% zijn middelmatig en halen een I.Q. van 90 tot 109; 23%
zijn begaafd en halen een I.Q. van 110 -129; tenslotte 3 % zijn hoger begaafd en halen een I.Q. van 130. Meer specifiek 10% zijn meerbegaafd met
een I.Q. hoger dan 120, en 1% is hoogbegaafd met een I.Q. hoger dan 135.
De intelligentietest bestaat uit een tiental componenten, die apart gemeten worden. Daar zijn bijv. de rijkdom van de woordenschat, de uitgebreidheid
van de culturele informatie, de rekenvaardigheid, de getrouwheid van het korte-termijn-geheugen, het abstracte begrijpen, het sociale inzicht in concrete
en meer abstracte situaties, het naconstrueren van figuren, de snelheid van het transcoderen, de opmerkingsgave voor ontbrekende delen.
Wanneer men nu poogde in de resultaten van deze componenten van de intelligentietest DE intelligentie te ontdekken, dan kwam men na ingewikkelde
berekeningen tot een ietwat verwarrend resultaat. Enerzijds vond men dat elk component in meerdere of mindere mate wat men noemde een algemene
factor mat. Die algemene factor zou dan zowat de algemene intelligentie zijn, de G-factor. Anderzijds vond men ook dat men die algemene factor kon
opsplitsen in specifieke factoren. Daar waren eerst de twee belangrijke aspecten van de intelligentie: de verbale en de performantiefactor.
De verbale factor groepeerde vooral die componenten die verband hielden met abstracte taalbeheersing, de performantiefactor groepeerde de
componenten die verband hielden met visuele integratie en constructie. Ook een derde factor bleek invloed uit te oefenen, dat was een soort
aandacht- of concentratiefactor. Want zonder aandacht geen intellectuele prestatie. Tevens werden er nog andere specifieke factoren gevonden,
zoals rekenvaar digheid en cijfergeheugen. Intelligentie begon te lijken op een mozaïek. Wanneer men de latere ontwikkeling bestudeerde van het I.Q.
dan vond men dat er naarmate de leeftijd vorderde in het resultaat van zekere testen een afname verscheen, terwijl het resultaat van andere testen
constant bleef en zelfs toenam. Na de leeftijd van 25 jaar daalt het resultaat op testen die vlugge aanpassing vergen aan onvoorziene gegevens, -
de intellectuele functie die hier verschijnt noemde men de "fluid intelligence", de soepele intelligentie, - na de leeftijd van 25 jaar bleef het resultaat op
testen die meer verworven kennis toetsen, constant en verhoogde zelfs, - de intellectuele functie die hier verschijnt noemde men dan "
cristallised intelligence", gekristalliseerde intelligentie. Zulke testen zijn bijv. woordenschat en informatie.(1)
Meer nog, bij het aanpassen van de intelligentieschalen en het herijken ervan vond men dat het telkens noodzakelijk werd de normen te herzien.
Door de algemene ontwikkeling van de maatschappij, de vorderingen in beschaving en cultuur, de betere schoolopleidingen werden de kinderen
"slimmer", d.w.z. ze scoorden hoger op de schaal. Als men als criterium de gemiddelde score aanhield van de leeftijdgenoten, was men gedwongen
die steeds met enkele punten naar hoger te verschuiven. Daarbij kwam dat enkele kinderen door het vele testen ook "testwijs" werden en dat derhalve
sommige testen voor hen gemakkelijker werden. Bij het massale testen vond men tevens kinderen die uitzonderlijk hoog scoorden.
In de Amerikaanse literatuur vindt men zelfs enkele I.Q.'s van 200 (Stanford-Binet). In onze gebruikelijke testen is het maximum 154.
Niettegenstaande deze technische verschillen blijft het waar dat de echte hoogbegaafde heel hoog scoort in alles wat betrekking heeft op de G-factor,
of algemene factor in de tests. Het is de factor die het best het algemeen niveau aangeeft van de werking van de intelligentie.
Hoogbegaafdheid voor de psychologen betekent dus heel nauwkeurig een I.Q. bereiken, dat ver boven het gemiddelde ligt.
Zoals gezegd, slechts 1% van de bevolking haalt een I.Q. van 135 bij een maximum van 154.
Tenslotte werd het duidelijk, dat het resultaat op de voornoemde intelligentieschalen sterk beïnvloed werd door het cultureel milieu waarin het kind
opgroeit en door de vaardigheden die het aanleerde in de school en in het gezin. Dit was een theoretisch nadeel, doch ook een praktisch voordeel.
De resultaten lieten immers toe een goede predictie te maken voor de latere studie-uitslagen van een leerling in het middelbaar en in het universitair
onderwijs.
Het intelligentiequotiënt blijft, in goede omstandigheden gemeten, geldig en stabiel op lange termijn.
Er ontstonden tegelijk grote discussies over de vraag wat nu eigenlijk gemeten werd door deze schalen, of het de echte intelligentie was of slechts de
som van een aantal verworven vaardigheden. De tests zouden dan maar een verfijnd examen zijn dat zou aangeven welke de algemene actuele staat van
de prestatiemogelijkheden is op een select aantal domeinen.
Wegens het erkennen van de culturele invloed op de intelligentietesten, bleef de vraag ook open, welke nu eigenlijk de natuurlijke begaafdheid was en
hoe die kon gemeten worden. Het is daarom erg belangrijk, vooral bij probleemgevallen, oog te hebben niet alleen voor het cultureel, doch ook voor het
neurologisch substraat.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Slim of verstandig
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Hoogbegaafdheid doet zich dus voor onder allerlei vormen, van zeer specifieke naar zeer algemene.
Daarom vond men ook binnen de categorie van cultureel bevoordeelden opmerkelijke verschillen.
Zonder in te gaan op al te subtiele verschillen, kunnen we grofweg de hoogbegaafden classificeren in twee categorieën.
Er zijn in de eerste plaats diegenen die we de slimme jongens gaan noemen; ze zijn snel van begrip. Daar onderscheiden we nog twee soorten: ten eerste: diegenen die goed omgaan met abstracte begrippen en een grote taalkennis voor hun leeftijd bezitten, ten tweede: zij die een goed begrip voor geometrische verhoudingen hebben en blijk geven van geometrische en technische verbeeldingskracht. Zij zijn gewoonlijk uitstekende leerlingen met zeer goede resultaten, en zij tonen een groter interesse voor bepaalde vakken, zoals biologie, chemie, fysica, wiskunde, indien de lessen die nieuwsgierigheid kunnen wekken en bevredigen. Deze hoogbegaafden vertonen een grote spontane nieuwsgierigheid. Dit is de derde stap naar de hoogbegaafdheid. Na de goede reproductiviteit en de creativiteit vinden we de spontane nieuwsgierigheid, de nood om er het fijne van te weten.
Een typisch voorbeeld van een slimme jongen is Edison.
Wegens de armoede van zijn ouders, die nochtans weelde hadden gekend, was er niet eens geld om hem naar school te sturen. Zijn moeder, die onderwijzeres was, moest hem zelf alles leren. Zij erkende de gaven van haar zoon, en spoorde hem aan. Om bij te dragen in het huishouden ging Edison kranten verkopen in de stations. Al vlug vond hij het middel om zelf een krantje te drukken.
Op een dag redde de jonge knaap het kindje van de stationschef op het nippertje van onder een aankomende trein. Zo nipt was het, dat beiden met kracht tegen een kiezelhoop werden gesmeten, en er gelukkig slechts lichte verwondingen aan over hielden. Uit dankbaarheid leerde de stationschef Edison telegraferen. Dat was de start voor een leven van uitvindingen. Het meest opmerkelijke is, dat telkens als Edison een belangrijke technische vernieuwing uitdacht, hij aan de deur gezet werd van de maatschappijen waarvoor hij werkte, meestal wegens het feit dat hij een reglement had overtreden of zelfs eens een gevaarlijke fout had begaan, of na een valse beschuldiging van een jaloerse chef. Edison leest veel, studeert veel, experimenteert, en vindt. Gedreven door een inwendige nood, gesteund door een liefdevolle moeder, werpt hij zich met energie op alle praktische problemen die hij ontmoet. Deze bij uitstek slimme jongen vindt tenslotte de erkenning die hij verdient, omdat hij de technische moeilijkheden weet op te lossen in economisch zeer belangrijke gebieden.
Tenslotte zijn er de verstandige jongens, de echte superklasse, die in alles even goed zijn. Niet zo extreem als de vorigen, maar overal degelijk.
Ze zijn misschien niet zo speciaal geïnteresseerd, ze volgen goed in de studie, maar niet altijd als uitblinkers. Zij zijn de echte hoogbegaafden. Hun hoge intellectuele begaafdheid laat hun toe zeer synthetisch te denken, ruim overzicht te hebben over een bepaalde problematiek, verschillende domeinen te integreren. Daarom gaan ze misschien op sommige toetsen onderpresteren, omdat ze op ruw gestelde vragen aarzelen om simplistisch te antwoorden. Zij zien aspecten of nuances waar diegene die de toetsen maakte niet eens aan dacht. Zij denken preciezer en nauwkeuriger. Zij zoeken ook naar het waarom der dingen. Aristoteles is hiervan het uitmuntende voorbeeld. Hij beheerste de hele wetenschap van zijn tijd, en wist bepaalde takken tot een zeldzame volmaaktheid op te
voeren: zijn traktaat over de logica is tot op heden ongeëvenaard.
Het is al direct duidelijk dat de psychologie van die verschillende klassen zeer verschillend zal zijn.
De verstandige kinderen, - en naarmate ze verstandiger zijn, hebben ze grotere moeilijkheden, - hebben het lastig met hun leeftijdgenoten en met de school. Meestal zijn ze zich niet bewust dat ze hoogbegaafd zijn, en veronderstellen als vanzelfsprekend dat anderen hen onmiddellijk begrijpen of in dezelfde dingen geïnteresseerd zijn. Daarom vervreemden ze soms van hun leeftijdgenoten en weten meestal niet waarom. Meestal worden ze niet tot leiders gekozen, want dat zijn alleen degenen die een IQ hebben van 125-155 op de Stanford-Binet-schaal of 100-120 op de Wechsler-schaal.
Zij zijn zelf te verstandig om goed begrepen te worden. Op school gebeurt het allicht dat ze zich vervelen, waardoor hun interesse vermindert, en het kan zijn dat ze op een minder goede school ook minder gaan presteren; de leraars waarderen hen niet. Want die kinderen, als ze de gelegenheid hebben om vragen te stellen, willen altijd het waarom weten; zij plooien slechts als men hun het waarom doet begrijpen. En vele leraars huldigen het beginsel van de autoriteit. Zij zeggen het zo, dus is het zo. Een gemakkelijke en snelle informatieverwerking en getrouw informatiebehoud bewerken dat die leerlingen weinig of geen moeite moeten doen in klassen die afgestemd zijn op middelmatige leerlingen. Derhalve zich soms afwijkend gaan gedragen, moeilijk begrepen worden door hun medeleerlingen. Ook de leraren vinden deze kritische geesten weinig
sympathiek. Dit kan gemakkelijk leiden tot conflicten, straffen, vernedering, en dergelijke.
Deze leerlingen zijn ook niet tevreden met een leerstof die louter van buiten moet geleerd worden, zij willen inzicht, begrijpen. Geeft de leerstof dat niet, dan interesseert het hun niet meer. Zij hebben een onderwijs nodig dat uitdiept en inzicht geeft.
Emotionele problemen bij hoogbegaafden ontstaan telkens als een kind zich bevindt in een midden, vooral van kameraden van gelijke leeftijd, waarin het niet past. De hoogbegaafde heeft andere interessegebieden dan de leerlingen van gelijke leeftijd.
Hoe extreem hoger het IQ is, hoe groter de moeilijkheden zijn die het kind ondervindt bij zijn kameraden, op school, en zelfs thuis. Zo bleek het, dat sommigen leden onder zware stress, verworpen werden, kortom onbegrepen bleven.
De hoogbegaafde houdt er niet van gecontroleerd te worden, vooral niet door onbegrijpende ouderen, hij snakt naar vrijheid, vooral ook omdat hij nieuwsgierig is, dikwijls in domeinen die niet zo conventioneel zijn.
De hoogbegaafde heeft dikwijls een groot observatie vermogen, een sterk gevoelen voor rechtvaardigheid, en merkt allerlei tekortkomingen, onrechtvaardigheden, gebreken, waar
tegen hij onmachtig is. Edison geeft zijn ontslag, als een beloning waarop hij recht had wegens een bijzondere prestatie, hem onthouden werd.
Die bijzondere gevoeligheid kan aanleiding geven tot kleine en grote conflicten, weigering te gehoorzamen, kritiek op de leraars, kortom tuchtproblemen, die door de school beantwoord worden met straf, afkeuring, vernedering. Dat alles kan weer bewerken dat de hoogbegaafde een afkeer van schoolgaan en studeren verwerft, mislukkingen in examens, demotivatie.
De hoogbegaafde verstaat gewoonlijk niet, dat wat voor hem oerduidelijk is het niet is voor anderen. Dat kan bewerken dat hij ongeduldig is, de moeite niet doet om alles duidelijk uit te leggen, en niet voorziet wat de reacties van anderen kunnen zijn. Hij kan gealiëneerd worden van de sociale werkelijkheid rondom hem, zich terugtrekken en een volkomen negatief wereldbeeld ontwikkelen. Zijn Ik-beeld kan daaronder lijden, hij kan depressief worden, omdat hij staat tegenover een muur van onbegrip.
Zo verging het Galois, erkend grondlegger van de moderne wiskunde. Hij wilde het toelatingsexamen afleggen van de Ecole Polytechnique te Parijs, en werd gebuisd. De reden was eenvoudig: hij had een eigen methode om de vraagstukken die hem werden voorgelegd op te lossen, en die methode kenden de professoren niet. Een beroep op de Académie des Sciences te Parijs werd afgewezen. Hij stond voor een muur. Bovendien had hij kennis met een meisje, dat ook door een andere aanbidder werd nagezeten. Het kwam tot een duel (we zijn 1830), waarin hij werd gedood. Mogelijk was het een verkapte zelfmoord. Galois had immers zijn dood voorzien. Hij schreef een lang testament, waarin hij zijn theorie betreffende de wiskunde uiteenzette.
Zijn vrienden wilden niet dat het testament verloren ging, en trokken ermee naar twee van de beroemdste wiskundigen van Frankrijk: Fourier en Poisson, nog steeds klinkende namen.
Die vonden het allemaal maar niets. Toen wendden de vrienden zich tot Chevalier, een minder beroemd lid van de Académie. Deze las het geschrift, onderzocht en begreep het. Hij deelde aan de Académie de bevindingen van Galois mee, en van toen af wordt deze postuum erkend als een van de grondleggers van de moderne wiskunde.
Dit lot van een hoogbegaafde illustreert op een voortreffelijke wijze tot welke wanhoop een hoogbegaafde kan gedreven worden door het feit, dat wat hij zeker weet als juist, door anderen niet eens geacht wordt.
Een ander voorbeeld van collectieve obstructie van hoogbegaafden is de geschiedenis van de anesthesie in de geneeskunde. De Amerikaanse chirurg Henry Hill Hickham (1800-1830) die lachgas had gebruikt op dieren en die een smeekschrift richtte tot koning Karel X om de toelating te bekomen dat Franse artsen zijn ervaringen zouden bestuderen, was de eerste. Zijn smeekschrift werd gewoon genegeerd. Hij stierf op de leeftijd van 30 jaar. De apothekersleerling Humphry Davy (1778-1829) begon ook met experimenten en beval lachgas aan als verdovingsmiddel. Ook hij werd genegeerd.
De derde, die bij een mislukt experiment te Harvard als kwakzalver werd uitgescholden was de Amerikaanse tandarts Horace Wells (1815-1848), die daarna zijn experimenten staakte. William Thomas Morton, ook een tandarts, ging te rade bij scheikundigen en kwam op de proppen met een ander verdovingsmiddel nl. zwavelether. Hij had succes. Het einde was niettemin tragisch. Wells, Jackson en Morton betwistten elkaar de eer van de uitvinding. Wells pleegde zelfmoord, Jackson werd krankzinnig, Morton ging in eenzaamheid ten onder.
Het rapport van Jenner, die de inenting tegen de pokken vond, werd geweigerd door de Royal Society (1797).
Ook Pasteur
ervoer grote moeilijkheden wanneer hij de gangbare theorie van de spontane generatie betwistte en het bewijs leverde dat microben de oorzaak waren van talrijke ziekten. Hij moest kampen met hardnekkige tegenstanders in de Franse Academie van Geneeskunde.
Hoogbegaafden ondervinden zware tegenstand als ze met originele en waardevolle ideeën voor de dag komen. De minderbegaafden verdedigen hun verworven posities.
Bij de slimme jongens liggen de problemen anders. Zij zijn veel meer bewust van hun kunnen, maar dan van hun specifieke kunnen. En zij gaan zich uitsluitend richten naar die specifieke vakken; denk aan de computerfreaks. Voor het onderwijs wordt het dan moeilijk ze ook te interesseren voor de algemene vakken als taalkunde. Men zal daar een strategie moeten uitdokteren waardoor die algemene vakken opgenomen worden in de specifieke belangstellingssfeer van die slimme jongens. Edison was zo in een ideale situatie die hem geen lesrooster of onderwijsprogramma oplegde. Hij kon zich volledig wijden aan die dingen die hij nodig achtte om zijn praktische problemen op te lossen.
Anderzijds zijn er regelmatig gevallen van speciaal begaafde kinderen, die ofwel in een uitzonderingspositie kwamen, denk aan Mozart, ofwel onbegrepen vegeteerden in een klassysteem dat niet voor hen aangepast was. Soms zijn dit begaafden die heel hoog scoren in één bepaalde factor, bijv. geheugen, uit het hoofd rekenen, muziek, kunst, talen, enz. Deze laatsten kunnen zelfs deficiënt zijn in andere vakken; bijv. een
taalgenie of musicus kan soms geen wiskunde leren, enz. Deze laatsten zullen we geen hoogbegaafden noemen. Het zijn de bijzonder begaafden.
Het is dus duidelijk dat we een typische problematiek zullen vinden bij elke categorie kinderen. Toch blijven kinderen nu eenmaal kinderen, en alle kinderen moeten de stadia doormaken die elk kind moet doormaken. Ook zij ondergaan de invloeden van het gezin waarin ze opgroeiden, van het milieu waarin zij belandden, van de maatschappij waarin zij thuishoren, en dat kan zowel positief als negatief uitvallen voor hoogbegaafden. De school zal zich dus erg soepel moeten opstellen om aan deze noden tegemoet te komen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Diagnose van de hoogbegaafdheid
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De grote variëteit van zgn. hoogbegaafden stelt rechtstreeks de vraag hoe men met zekerheid hoogbegaafde kinderen kan onderscheiden van middelmatig begaafden en wat men precies doen moet om ze tot hun recht te laten komen.
Men kan slechts over begaafdheid spreken als men er zeker van is dat men zuiver de natuurlijke gaven kan meten, voordat ze kans krijgen beïnvloed te worden door de omgevende cultuur. Eigenlijk zou dit moeten gebeuren bij de geboorte, niet jaren daarna. Een eerste voorwaarde namelijk tot latere hoogbegaafdheid is een goede erfelijkheid, een gezonde en sterke neurologische uitrusting, een goede gezondheid, een goed emotioneel contact met verstandige ouders.
Daarna komen vanaf de eerste levensjaren een rijk milieu, de mogelijkheid kennis te maken met vele en gevarieerde prikkels, het toegesproken worden door een liefhebbende moeder, en vanaf de eerste maanden het systematisch kennis maken met schoolse materies, letters, cijfers, woorden. Daarbij is de motorische ontwikkeling ook belangrijk.
Hoogbegaafden, zoals gezegd, lopen eerder, spreken eerder dan gemiddeld begaafden. Indien ze door moeder of vader van dichtbij gevolgd worden en gestimuleerd, zullen ze ook veel vroeger kunnen lezen en schrijven.
Wat er dan volgt is soms een avontuur, of een halve ramp. Het ware eenvoudig alle kinderen aan een IQ-meting te onderwerpen en dan te besluiten de besten eruit te halen. Maar zo eenvoudig is het niet.
Als nu bleek dat inderdaad voor de meeste gevallen het IQ een goede maat is voor de intelligentie werd hier natuurlijk ook de vraag gesteld of het IQ wel alle, en vooral de echte hoogbegaafden zou uitziften.
Waren er dan toch geen andere factoren, die meetbaar waren, en die juister en beter de grens zouden afbakenen tussen hoog en middelbaar begaafden? Daarenboven is een hoog IQ bereiken nog geen waarborg later een genie te worden, hoogstens een aanwijzing van een mogelijkheid later aan de universiteit fatsoenlijke resultaten te kunnen halen. Alle mogelijkheden worden trouwens nooit gerealiseerd. Die realisatie hangt af van vele andere factoren, waaronder de opportuniteiten, het toeval, en bevorderende factoren zoals een goed milieu. Op zoek naar bijkomende criteria werd het begrip hoogbegaafdheid uitgebreid tot bijzondere begaafdheid. Daardoor werd er begripsverwarring gezaaid en werden de besprekingen tot een conceptuele chaos. Voor de klaarheid houden wij het dus bij een minimaal IQ van 135, daarbij onthoudend dat in gevallen
van verschillende socio-culturele of raciale achtergrond het gewone IQ moet gecorrigeerd worden. Daarenboven moet men rekening houden met de storende factoren die veelal optreden in de ontwikkeling van een hoogbegaafde. Wanneer men namelijk bij een jongere tegelijk een hoog I.Q en tegelijk andere storingen, zij het van sociale aard, zij het van schoolniveau, zij het van prestaties opmerkt, dan kan men de hypothese
opperen, dat het hier gaat om een hoogbegaafde, die in een situatie belandde die voor hem geen uitkomst biedt. De eerste maatregel die moet getroffen worden is een degelijke IQ bepaling. Daarna moet een volledige diagnose volgen. De meesten hebben nood aan sociale counseling. Zij moeten leren aanvaarden, dat anderen ze niet direct begrijpen. Zij moeten zich leren aanpassen. De meeste hoogbegaafden snakken naar begrip. Zij vinden dat des te moeilijker naarmate zij uitzonderlijker zijn. Wie te doen krijgt met een Galois, die op 20jarige leeftijd grondlegger werd van de moderne wiskunde, moet zelf een uitzonderlijk begaafd wiskundige zijn.
Natuurlijk kunnen hoogbegaafden geleden hebben, en moeten zij psychotherapeutisch opgevangen worden, indien dat inderdaad zo is. Anderzijds is het niet uitgesloten, dat zij ook persoonlijkheidsafwijkingen vertonen, die voor zichzelf moeten verzorgd worden.
Om al die problemen in de mate van het mogelijke te voorkomen zoekt men de hoogbegaafde te herkennen vanaf de geboorte. Vooraf kan men al zeggen, dat er een kans is op hoogbegaafdheid als de ouders en zelfs de voorouders een hoge graad van cultuur hebben bereikt. De eerstgeborene, de enige zoon of dochter, zijn dikwijls bevoorrecht. Dat is niet verwonderlijk, als kinderen van ouders in de volle fleur van de jaren, delen zij in de kracht en energie die hun ouders ontplooien. Zij zijn ook het voorwerp van de liefderijkste zorgen en de meeste aandacht. Van in de wieg merkt men in de twee eerste maanden reeds een hoge opmerkzaamheid voor prikkels die uit de omgeving komen. Met hun ogen volgen sommige kinderen al wat beweegt en verandert. Deze eigenschap wordt normaal opgevolgd door een begin van spraak na twaalf maanden en een meer ontwikkelde spraak na vierentwintig maanden. De reden is wsch. een meer intens contact met volwassenen, waardoor de taal gemakkelijker aangeleerd wordt.
Vroegtijdige motorische ontwikkeling leidt na zeven maanden tot een actieve exploratie van objecten. Na twaalf maanden vinden we dan een middel-tot-doel bewustzijn in het gebruik van bepaalde hulpmiddelen. Deze ontwikkelt tot een spatiale handigheid (oplossen van puzzels).
Deze kinderen krijgen de mogelijkheden om te groeien, intellectueel zich te ontplooien. Hun nieuwsgierigheid wordt voortdurend gestimuleerd door het rijke culturele midden dat zij mogen ontdekken.
Bij uitzonderlijke kinderen begint één van de ouders (meestal de vader) al zeer vroeg met een systematische training, bij Mozart in de muziek, bij John Stuart Mill met de kennis van het Grieks en de lectuur van de oude teksten.
Bij velen ontdekt men dat de aanwezigheid of de afwezigheid van de vader een doorslaggevende invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Een sterke vaderfiguur bevordert gewoonlijk het interesse voor wetenschap en techniek, de afwezigheid van de vader bevordert de ontwikkeling in het taalkundige domein. Bij echtelijke problemen, zoals scheiding, ontwikkelt zich vooral de literaire begaafdheid. Het is niet helemaal duidelijk of een korte en late afwezigheid van vader plots een hoge mathematische vaardigheid doet ontstaan, maar het is waarschijnlijk.
In de twee eerste gevallen speelt de identificatie met de dominante ouder, in het laatste neemt het kind de vaderrol over en ontwikkelt die.
In de allereerste jaren tonen hoogbegaafde kinderen dus een snelle ontwikkeling, ze lopen vroeger, ze praten vroeger dan anderen. Als ze in een cultureel rijk milieu vertoeven, tonen ze een grote leergierigheid, stellen vragen, assimileren gemakkelijk. Heel vroeg leren ze lezen en schrijven. Ze zijn vroeg schoolrijp. In 't algemeen kan men zeggen, dat ze gedurende hun kinderjaren telkens vooruit lopen op de normale ontwikkeling. Door het spel van de geboortedatums, de een verjaart in Januari, de ander in December, gebeurt het vaak dat een kind een jaar zelfs twee jaar vroeger op de school kan komen dan een ander. Bij hoogbegaafde kinderen confirmeert zich die voorsprong om zo te zeggen vanzelfsprekend. Zij blijven onopgemerkt in die eerste jaren, die zij zonder moeite, maar met voorsprong voltooien. Zij hoeven zich niet in te spannen en volgen gewoon. Dat blijft voor een deel in de middelbare afdeling, waar minder begaafden beginnen af te vallen. En tegen het einde zien we dat ze als het ware intellectueel beginnen te ontwaken. De stof, die in de klas gezien wordt begint ze meer en meer te interesseren, omdat die ze meer aanspreekt.
Die ontwikkeling zet zich voort op de universiteit. Aangezien ze echter nog vrij jong zijn en minder rijp, in die zin dat ze niet heel goed weten waar hun toekomst ligt, hebben ze het wel moeilijk om een juiste en aangepaste studierichting te kiezen. Ze kunnen immers alles aan, en zien de studie nog niet zo bloedernstig als middelmatigen die weten dat ze niet veel keuze hebben en later hun brood zullen moeten verdienen met wat ze nu leren. Echte hoogbegaafden bloeien maar open in de doctoraatsjaren, waar ze eigen initiatief krijgen en mogelijkerwijze meer vrijheid, meer de loop mogen geven aan eigen interesse. Hun snelle ontwikkeling in de kinderjaren contrasteert met hun trage ontwikkeling in de volwassenheid. Ze zijn als planten die snel opschieten tot op een zekere hoogte, maar dan als bomen vooral winnen in volume en diepe wortels. "Einsamkeit und Freiheit" was de spreuk van de beroemde Berlijnse Universiteit uit de grote bloeitijd voor 1914. En die was precies op maat gesneden voor hoogbegaafden: ze kregen onafhankelijkheid en vrijheid en ze konden vrijuit werken zonder interferentie van middelmatigen. Niet alle universiteiten en alle departementen op een universiteit hebben de wijsheid zulke sfeer te bieden aan hoogbegaafden. Soms komen deze nog terecht bij niet-hoogbegaafde meesters, indien we ze meesters mogen noemen, die autoritair verordenen wat er moet gedaan en hoe er moet gewerkt worden.
Bij deze meesters vinden we evenzeer de twee categorieën terug: de hoogbegaafden, die hun vak door en door kennen en die graag hun kennis meedelen, steeds open staan voor goede vragen, zich steeds interesseren als het gaat om hun wetenschap, een open oog hebben voor talent en begaafdheid, en de anderen, de schoolmeesters, die hun wijsheid debiteren zonder alles zelf te begrijpen, nooit tijd hebben om vragen te
beantwoorden, nooit geïnteresseerd zijn in wetenschap, altijd bezig zijn met "zeer belangrijke" dingen zonder tijd te hebben voor anderen..., degenen, die van het ene congres naar het andere lopen en zelf niet bij machte zijn iets te ontdekken, kortom die het profiel vertonen van de middelmatigheid. Zij zijn een werkelijk gevaar voor de universiteit. Want hun invloed bederft de wetenschappelijke sfeer. Zij zijn van nature vijanden van echte hoogbegaafdheid. Want daardoor voelen zij zich bedreigd.
Denken we eraan dat Erasmus, een zeer intelligent en groot geleerde, de meest markante persoonlijkheid tijdens de Renaissance, meer dan Luther en Calvijn, nooit professor werd benoemd aan de Universiteit van Leuven, terwijl Baius en Jansenius, de stichters van het Jansenisme, dat als ketters werd veroordeeld, dat wel waren.
Het is fataal dat grotere geesten meer afwijken van de middelmatigheid, en derhalve minder geapprecieerd worden door de meerderheid van hun collega's, en door de machthebbers. Zij hebben soms een groot gevoel voor humor, en dat wordt slecht ontvangen bij die machthebbers. Erasmus' Lof der Zotheid, een persiflage van de toenmalige en zelfs huidige theologie, was zo scherp en raak, dat zij liefst verder verzwegen werd en in de hoek geduwd. Zelfs Luther was er niet goed van. Ignatius van Loyola die in het begin van zijn loopbaan zoveel ontleende aan Erasmus en integreerde in zijn spiritualiteit, was zeer voorzichtig tegenover Erasmus' verdere invloed, om niet te zeggen vijandig. Erasmus' werken werden verwijderd en verboden.
Pascal, een vroegrijp en geniaal mathematicus en filosoof, wist de Jezuïeten en hun casuïstiek zo belachelijk te maken in zijn Lettres Provinciales, dat ze voor aap stonden in heel Frankrijk (1656). Hij werd Jansenist, en de Jezuïeten lukten erin het Jansenisme te doen veroordelen en het centrum ervan, Port-Royal, te doen afbreken.
Ook de Jezuïet von Spee werd het slachtoffer van zijn verstand: hij ontmaskerde de schandalige onrechtvaardigheid van de heksenprocessen en werd zwaar onder druk gezet om de Sociëteit van Jezus te verlaten.
Zoals Pascal, stierf hij vroegtijdig (1635).
Hoogbegaafden onthullen onverbiddelijk de inconsequenties, de deficiënties, de gebrekkige logica, de onjuiste appreciaties, de onvolkomen weergave van feiten en argumenten in het betoog. En daar kunnen middelmatigen niet tegen. Ze voelen de grond onder hun voeten wegzinken. Hun schijnzekerheid, door de consensus die ze zo gemakkelijk verwerven bij gelijksoortigen, smelt als sneeuw voor de zon, en dat ondergraaft hun zelfgevoel. Ze horen het in Keulen donderen als een hoogbegaafde plots hun zo lang geloofde en voor stevig aangeziene overtuigingen in twijfel trekt en ze met de grond gelijk maakt. Ze ervaren het als een aanslag op hun eigen eerbiedwaardigheid en persoonlijke integriteit. Hun reactie van ongeloof en verontwaardiging slaat soms over in een regelrechte wraakneming. Ketters horen immers op de brandstapel.
Het is typisch voor een hoogbegaafde, dat hij zijn grenzen kent. Dat hij veel voorzichtiger, bescheidener is dan de middelmatigen, die veel minder bewust zijn van de complexiteit der dingen. Dat hij minder nood heeft om zijn zelfzekerheid op te bouwen op wankele fundamenten en uiterlijke bevestiging. Hij vindt meer zekerheid in zichzelf en meer rust. Die moeten hem stalen om op te tornen tegen de hem omringende goedkope pretentie, tegen de alomtegenwoordige opschepperij, tegen de onbenulligheid van gezagsdragers. Eenmaal dat hij daarvan bewust is, is zijn innerlijke rust gewaarborgd. Hij is ingetreden in het Elyseum der goden.
Gewoonlijk, en dat is jammer, is er een hele geschiedenis voorafgegaan van tegenkanting, onbegrip, tegenwerking. Vele hoogbegaafden werden gewoonweg verhinderd zich te ontplooien, te realiseren wat zij konden, hun bijdrage te leveren tot maatschappij en wetenschap. Ze werden met misprijzen overladen, vervolgd soms, vertrapt en gekritiseerd door oppervlakkige geesten, zoals journalisten, recensenten en zelfs collega's. Weinigen hebben hier in de gaten welke machtsstrijd daar aan de gang is. De gevestigde "autoriteiten" verdedigen hun positie met alle middelen. Laster, kwaadsprekerij, intriges horen bij de aanvaarde methodes. Niets is hun te laag, niets te gemeen, als ze maar de gevreesde hoogbegaafde klein krijgen.
En de reactie van de massa is steeds dezelfde: een kop die erboven uit steekt, moet eraf. Iets boven de anderen mag, dat worden de leiders, daar kan men tegen opzien, maar niet te veel, dat is gevaarlijk. Leiders moeten binnen het aanvaarde gezichtsveld van de massa blijven. Doen zij dat niet, dan verliezen ze hun invloed, en worden geëlimineerd. Volgens het gevleugelde woord van een politicus: "Que voulez-vous, je suis leur
chef, il faut que je les suive". De politici noemen dat nu: het contact met de basis en de burger... Telkens als er grote verwarring heerst in het beleid, wordt die veroorzaakt door een verwarde probleemstelling te wijten aan minderbegaafdheid. Allerlei vragen stelt men die onoplosbaar zijn op dat niveau.
Als het steeds duidelijker werd, dat intelligentietests, zelfs aangevuld door creativiteit
tests, nog geen voldoende uitsluitsel konden geven inzake echte hoogbegaafdheid, let wel, die later uitmondt in belangrijke prestaties op wetenschappelijk en menselijk vlak, bleek het nodig nog andere criteria te vinden.
Naast de intelligentietests, die vooral vanaf acht jaar stabiele uitslagen voortbrengen, heeft men dus recentelijk een hele reeks criteria uitgedacht om met des te meer zekerheid de werkelijk hoogbegaafden uit te ziften.
Voor kinderen vanaf tien jaar hebben we een evaluatiecontrolelijst van Hildreth die toelaat een nauwkeuriger oordeel te vormen over een kind.
I. Mentale kenmerken, intellectuele kwaliteiten.
1. Het kind wordt beschouwd als oud voor zijn leeftijd, door familie en vrienden als begaafd beschouwd.
2. Houdt van de uitdaging van intellectuele taken, blinkt uit in het volvoeren van moeilijke denktaken; vertoont een vermogen tot georganiseerd denken, redeneren en oordeel boven zijn leeftijd.
3. Vertoont intellectuele nieuwsgierigheid, verlangen naar kennis, heeft een houding van vraagstelling wat betreft bronnen en oorzaken, zoekt redenen en verklaringen.
4. Heeft een scherp observatievermogen, een uitmuntend geheugen voor punten en onderwerpen die hem interesseren.
5. Bezit een brede basis van algemene kennis en informatie.
6. Is inventief, creatief; vertoont verbeelding, originaliteit bij het uitwerken van plannen en projecten.
7. Vertoont rijpheid in het begrijpen en het uitvoeren van richtlijnen.
8. Verkiest spelen die geconcentreerd denken vereisen, met inbegrip van regels en systeem, introduceert meer complexiteit in de spelen.
II. Verbale bekwaamheid.
9. Vertoont een maturiteit boven zijn leeftijdsgenoten bij het gebruik van orale taal, vloeiend bij het spreken (fluency), bij het voorbrengen van orale rapporten.
10. Heeft een effectieve woordenkeuze bij het spreken, beschikt over een woordenschat die typisch is voor oudere kinderen en volwassenen; houdt ervan lange woorden te gebruiken.
11. Vertoont maturiteit en gemakkelijkheid in het vatten van betekenissen bij orale communicatie.
12. Vertoont maturiteit in de geschreven expressie; fluency, nauwkeurigheid, originaliteit bij het proneren van ideeën, een efficiënt gebruik van de taal.
13. Vertoont talent bij het samenstellen van originele verhalen, essays, gedichten, spelen, materialen voor schoolactiviteiten.
14. Spreekt, leest, en schrijft een tweede taal met merkelijke vloeiendheid.
III. Schoolse vaardigheden en resultaten.
15. Leert gemakkelijk en vlug op school, heeft minder nood aan uitleg en herhaling dan zijn leeftijdsgenoten.
16. Maakt snellere voortgang op de school dan zijn leeftijdsgenoten; werd geplaatst in een sectie die sneller vooruitgaat, of in klassen voor betere studenten.
17. Houdt van leren, wordt beschouwd als een kind dat ijverig is voor de studie, is bekwaam tot onafhankelijke studie; heeft schoolse onderscheidingen bekomen.
18. Is vooruit bij het onafhankelijk gebruik van de bibliotheek; heeft een brede vertrouwdheid met de boekenvoorraad.
19. Heeft een leesvaardigheid die ver reikt boven zijn leeftijd; houdt van het lezen van boeken geschikt voor oudere kinderen en volwassenen; gebruikt gevorderd referentiemateriaal, geschikt voor volwassenen.
20. Gaat met mathematische denkprocessen gemakkelijk om; lange delingen, breuken, decimalen, percentages, maten, algebra, geometrie, volgens de geboden opportuniteit tot leren, gebruikt rekenmachines, mathematische tabellen, enz.; behandelt geschreven vraagstukken in mathesis met snel begrip, toont vindingrijkheid bij het oplossen van mathematische vraagstukken.
21. Heeft een brede basis van informatie in de wetenschappen; begrijpt de processen van het wetenschappelijk denken; gebruikt wetenschappelijke werktuigen - vergrootglas, telescoop, magneten, dissectie werktuigen - met een handigheid boven zijn leeftijd.
22. Heeft een brede basis van informatie in de sociale wetenschappen: geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappijleer; begrijpt de beginselen van sociale wetenschap; leest boven zijn leeftijd in deze domeinen. Gebruikt landkaarten, wereldbol, atlassen; werkt met kaarten, grafisch materiaal en tabellen.
23. Is geïnteresseerd in lopende gebeurtenissen en politieke situaties, regering en wereldzaken; denkt kritisch over de gebeurtenissen van elke dag; heeft een reflectieve houding tegenover ideeën van sociale en filosofische aard.
IV. Bijzondere interesses, vaardigheden, talenten.
24. Vertoont veelzijdige interesses en vaardigheden; is versatiel.
25. Besteedt een belangrijk deel van zijn vrije tijd alleen aan zijn hobby’s en zelfgekozen projecten.
26. Vertoont initiatief, enthousiasme, originaliteit, volharding, volgehouden aandacht bij het werken aan favoriete projecten; sterke gedrevenheid om het doel te bereiken; goede planning en uitvoering van zelfgeplande projecten; heeft erkenning en prijzen gewonnen voor zijn hobbyinteresses
27. Vertoont een opmerkelijke interesse voor wetenschappelijke onderwerpen; houdt van discussies omtrent wetenschap, mathesis, astronomie, enz.; vertoont een voorkeur voor deze onderwerpen bij de lectuur; heeft een opmerkelijke basis van informatie omtrent één of meer van deze onderwerpen.
28. Is geïnteresseerd voor het werken met mechanische werktuigen en apparaten; vertoont mechanisch vernuft en vindingrijkheid in mechanische constructie; houdt van discussies en lectuur omtrent mechanische tuigen en ontdekkingen; heeft een opmerkelijke basis van informatie over deze domeinen.
29. Vertoont een speciaal talent voor muziek; is goed gevorderd in de muziekstudies heeft recitals gegeven, heeft speciale erkenning gewonnen voor uitzonderlijke performantie, prijzen, beurzen, enz.; heeft een uitgebreide basis van informatie omtrent muziek.
30. Heeft speciaal talent in de grafische kunst; schilderen, tekenen, beeldhouwen, handwerk; zijn werk werd tentoongesteld, erkend door prijzen, beurzen, enz.; heeft een uitgebreide basis van informatie in dit domein.
31. Heeft speciaal talent in expressieve en opvoerende kunsten; theater, dans; heeft recitals gegeven, erkenning ontvangen, prijzen, beurzen, enz. heeft een opmerkelijke basis van informatie op dit domein.
32. Heeft ongewone prestaties geleverd in atletiek, sport, spelen, fysische prijskampen; heeft erkenning gewonnen, medailles, prijzen, enz.
33. Werkt naar hoge standaarden van vakkunde, heeft een hoge graad van autokritiek, is niet gemakkelijk tevreden met zijn eigen prestaties, streeft naar nauwkeurigheid en precisie.
34. Leest en gebruikt boeken; het is zijn favoriete bezigheid.
35. Houdt er van feiten op te zoeken, elementen van informatie uit te zoeken, daarbij gebruik makend van bekende bronnen van informatie als woordenboek, encyclopedie, almanak, enz.; doet mee met wedstrijden die een brede basis van informatie vereisen.
36. Maakt verzamelingen van een systematisch, ordelijk type, die een speciaal interesse weerspiegelen.
37. Houdt een dagboek; schrijft systematische en periodieke notities betreffende zijn studies en interessegebieden.
38. Heeft zijn intentie laten blijken een beroep van hoog niveau te kiezen dat academische vorming vereist of professionele opleiding na de hogeschool.
V. Persoonlijke en sociale kenmerken, karakterkwaliteiten.
39. Geeft de voorkeur aan gezelschap van oudere kinderen, of aan omgang met volwassenen.
40. Is sociaal aanpasbaar; bereid om met anderen om te gaan in persoonlijke relaties.
41. Schijnt op een vanzelfsprekende wijze het leiderschap op zich te nemen; wordt gekozen door zijn maten als leider van klasactiviteiten, school- en clubzaken; wordt aangezien als een autoriteit door andere kinderen; wordt gevraagd om de organisatie van activiteiten op zich te nemen of het bestuur waar te nemen; zijn beslissingen worden geëerbiedigd.
42. Wordt aangezien als "anders" of als een "brein" door andere kinderen; drukt zijn ongeduld uit tegenover anderen die trager zijn dan hijzelf; vertoont een agressieve en dominerende houding tegenover zijn klasgenoten.
43. Vertoont een opstandige houding wanneer de situatie geen uitdaging bevat of als men dingen van hem eist die hem onredelijk schijnen.
44. Verhoudt zich op een rijpe wijze tot het gezag, eerbiedigt en observeert regels en reglementeringen.
45. Vertoont bekommernis om het welzijn van anderen; bezonnen, onzelfzuchtig; toont een verlangen dienst te betonen, geïnteresseerd in programma's van sociaal dienstbetoon.
46. Heeft een rijpe ethische zin; begrijpt en geeft het voorbeeld van rechtvaardigheid en fair-play in zijn gedrag; verdraagt geen onrechtvaardigheid.
47. Is betrouwbaar, heeft een hoog verantwoordelijkheidsgevoel.
48. Is bescheiden bij het beoordelen van zijn vaardigheden en zijn talenten; heeft eerbied voor de verwezenlijkingen van anderen; negeert dat hij meer talent heeft dan anderen.
49. Waardeert humor die intellectueel gekruid is; vertoont slimheid in het opzetten van grappen.
50. Heeft een rijpe fysische ontwikkeling voor zijn leeftijd; goed fysisch uithoudingsvermogen, volharding, kracht, soepelheid, motorische coördinatie.
VI. Achtergrond en vroege ontwikkeling.
51. Was bekend als een vroegrijp kind nog voor de schoolleeftijd; vertoonde een versnelde mentale ontwikkeling op een vroege leeftijd.
52. Was vroeg in het gebruik van taal op de leeftijd van twee of drie jaar; gebruikt zinnen, originele uitdrukkingen, uitgevonden woorden.
53. Vertoonde een manipulatieve vaardigheid boven zijn leeftijd nog voor schoolleeftijd; toont dit door handwerk, bouwen, gebruik van werktuigen en mechanisch speelgoed, snijwerk, plakwerk, naaien, weven, boetseren met klei.
54. Vertoonde vroegtijdig duidelijk artistiek of muzikaal talent.
55. Vertoonde vroegtijdige belangstelling voor prentenboeken en voor het luidop lezen; behoudend geheugen voor karakters, verhalen, rijmen, enz.; leerde informeel lezen thuis voor het naar school gaan.
56. Leerde gemakkelijk op school lezen, behaalde een niveau van functionele vaardigheid (vierde tot vijfde leerjaar) dat duidelijk boven de typische leeftijd staat van negen tot tien jaar.
57. Leerde zijn naam schrijven, getallen, eenvoudige woorden voor de schoolleeftijd; vroegtijdige kennis van het alfabet.
58. Vertoonde een vroegtijdige interesse in getallen, tellen en berekeningen; gevorderd in rekenkunde, kennis van geld, zegels; interesse en kennis boven zijn leeftijd in tijd, afstanden, uurwerken, kalenders, enz.
59. Was gevorderd in kennis van gewone voorwerpen, hun namen en gebruik, hun werking.
60. Was voor op zijn leeftijdsgenoten in geschreven uitdrukking op de leeftijd van negen jaar; toonde interesse in het opstellen van verhalen, schrijven van brieven.
61. Toonde een vroeg interesse in tafelspelen die volgens regels verliepen, systeem, het bijhouden van de punten.
62. Hield van eenzaam spel dat hijzelf uitgevonden had in vroege kindsheid; hield ervan ingebeelde kameraden uit te denken of een hele verbeelde wereld.
63. Begon het eerste leerjaar voor de leeftijd van vijf jaar negen maanden; tweede leerjaar voor zeven jaar; maakte snelle vorderingen na zijn intrede in het eerste leerjaar; sloeg èèn of meer termijnen over in de lagere school.
64. Komt van een tehuis van relatief hoog geletterd niveau en uit een intellectueel stimulerende omgeving.
65. De ouders moedigen de interesses en de activiteiten van hun kind aan, zonder dwang of overstimulatie; de ouders moedigen vrijheid van uitdrukking aan, onafhankelijkheid, zelf-verant
woordelijkheid.
Onder deze controlelijst schuilt een hele filosofie en een vrij aparte opvatting van hoogbegaafdheid. Die wordt duidelijk in de laatste vragen: is het kind afkomstig van een hoogculturele familie, want dan alleen is het mogelijk dat het al die kenmerken of een groot deel ervan realiseert. Een opmerkelijk tekort aan deze lijst is het ontbreken van precieze gegevens: wat betekent vroegtijdig in al die verschillende vragen? Een open
vraag blijft: in welke mate moet een kind positief beoordeeld worden? Is het voldoende op een drietal vragen positief te zijn, of hoeveel moet er meer. Een bedekte tendens is er ook om de populariteit van een kind hoog aan te slaan: gekozen worden door anderen. Welnu dat is juist een teken dat we te doen hebben met misschien een begaafde of een meerbegaafde, maar niet met een hoogbegaafde. Zulke lijsten zijn dus enigszins misleidend.
Voor wie snel bloost of stottert is er goed nieuws: u bent slim. Ook als er angst is om in het openbaar te spreken of er wordt gehuiverd bij de gedachte aan het zitten in een stoeltjeslift, is de kans groot dat uw hersenen op hoog niveau werken.
Dat stelt Pieter Frijters, specialist in het behandelen van mensen met fobieën, nadat hij het opleidingsniveau van 25.000 patiënten had onderzocht. "Hieruit komt overduidelijk naar voren dat slimme mensen sneller last hebben van een fobie. Tachtig procent van de mensen die bij mij binnenkomen, heeft een universitaire of hogerberoepsopleiding genoten. Het klinkt wat raar, maar sommige mensen zijn te dom om een fobie te ontwikkelen, zijn te sukkelig om bepaalde klachten te krijgen."
Volgens Frijters hebben de angsten om te vliegen, auto te rijden of in een kleine ruimte te verkeren alles te maken met fantasie: "Het lichaam reageert vijftig keer sneller op onbewuste beelden dan op dingen die je bewust waarneemt. Slimmere mensen verwerken sneller informatie en creëren daarmee beelden in hun hoofd: een soort film met alles wat zou kunnen gebeuren. Daardoor worden de angsten, die onbewust zijn, uitvergroot en zijn ze dus vatbaarder voor fobieën."
Wat laten we allemaal liggen